Het zwarte water ligt er als een vlek
verzonken in het
bont gekleurd tapijt
van pinksterbloemen, koolzaad, madeliefjes
verwaaide pruiken van het veenpluis
deinen zachtjes
aan de oever tussen het riet.
Ik was nog klein
liep naast de benen van mijn vader
en wist: hier was een kind verdronken
hier waar doodstil de reigers wachten
waar witte wolken drijven tussen kroos en gele plomp
hier kan iets zomaar verdwijnen
onder de oppervlakte van de tijd.
Het was een oud verhaal dat broeide
in de late zomerlucht, toen
voor ons op het pad
een vos opdook
een visioen met gloeiendhete ogen
en in zijn bek vol kwijl en bloed
een duif.
De duif hing in geknakte pose
overgeleverd
als een stilleven van de dood.
‘t Is lang geleden
maar ik weet nog
hoe het veenpluis aan de oever
knikte in de wind
en dat ik alles zag en alles voelde
als een kind
dat niets begreep.