Ira

Poëzie

Altijd lig ik op de loer.

Verscholen in het diepste duister

wacht ik op het onafwendbare.

Iets broeit in mij – iets wat ik niet versta.

Ik moet – ik moet met aanzwellend geraas

horen en zien doen vergaan.

Een blinde woesteling word ik,

een oceaan van nietsontziende razernij

die golf na golf in opstand komt

tegen een onbegrepen lot.

En wee de’geen die mij trotseert,

die beuk ik breek ik sla ik stuk.

Zo overtuigd ben ik van eigen kracht

dat een zachter stem me haast ontgaat,

een stem die me tot kalmte maant

en me met zoet gefluister lokt

kom terug… kom terug… kom terug…

Er is geen keuze die me rest

dan buigen voor mijn wispeltuur.

Een laatste keer nog sla ik toe, en overzie

voordat mijn woede wegebt –

het slagveld dat ik achterlaat:

roerloze getuigen

van de stilte voor een nieuwe storm.

* Uit de bundel Consilium Humanum (gedichten bij het werk van Ab Bol)